Jezus geeft hem – op een impliciete, subtiele manier – te kennen dat hij de geboden toch niet zo goed onderhoudt als hij wel denkt. Het eerste gebod houdt immers voor dat er maar één God is en dat je daarnaast niemand tot God verheft en aanbidt. Vandaar: alleen God is goed. Maar de harde noot komt pas als Jezus hem vraagt: verkoop wat je bezit en geef het aan de armen… Wat de jongeman daar op zijn bord krijgt, heeft mij ook altijd in de oren geklonken als een onmogelijke opdracht. En ik word in die gedachte bijgetreden door de leerlingen die tegen elkaar zeggen: “Wie kan dan nog gered worden?”. Als je de uitdaging al zou opnemen, stoot je voortdurend op de grenzen van je kunnen en dreig je permanent opgezadeld te worden met een schuldgevoel wegens telkens weer tekortschieten. Veel christenen hebben daar in hun leven mee geworsteld. Dat kan toch niet de bedoeling geweest zijn van Jezus. Het kleine zinnetje “Jezus keek hem liefdevol aan” zou dan immers wel heel cynisch klinken.
We moeten dus elders zoeken wat Jezus ons eigenlijk wil zeggen.
De sleutel ligt misschien bij de toelichting die Jezus aan zijn leerlingen geeft na de ontmoeting met de jongeman. Daarin komt iets heel opmerkelijks voor. Daarnet hebben we de verbazing bij de leerlingen gehoord. Niet toevallig vermeldt Marcus twee keer die verbazing, de moedeloosheid zelfs van de leerlingen: “De leerlingen schrokken van zijn woorden” en “Nu waren ze nog meer ontzet.” En Petrus gooit Jezus voor de voeten: ”Wij hebben wel alles achtergelaten om u te volgen.” Wat Jezus daarna zegt, is wel heel merkwaardig. In zijn antwoord herhaalt hij die woorden van Petrus over “alles achterlaten” niet. Hij zegt wél: wie broers óf (!) zussen, moeder/vader óf (!) kinderen, huis óf (!) akkers heeft achtergelaten, zal het honderdvoudige ontvangen. En dat honderdvoudige houdt in: het ontvangen van broers én (!) zussen, moeders én (!) kinderen, huizen én (!) akkers. Hier wordt gesuggereerd dat de mens zelf mee bepaalt wat hij achterlaat – of juister, niet alles hoeft en dat is bevrijdend: het is of…of…of. En terwijl hij dingen in het enkelvoud achterlaat krijgt hij ze in het meervoud terug. Wat een verrassende wending en tegelijk een bevrijdende omkering: het “alles” ligt niet zozeer bij de mens die rijkdom achterlaat, het ligt eerder bij de rijkdom die hij ontvangt. Die verrassende wending, die omkering wordt in het evangelie nog versterkt door de eindzin van de pericope “De eersten zullen de laatsten zijn en de laatsten de eersten”.
Het verhaal startte met de vraag van de jongeman naar het verwerven van het eeuwig leven en wat hij daarvoor moest doén waarmee hij de klemtoon bij zichzelf legde. Het verhaal eindigt ook met het verwerven van het eeuwig leven. Jezus kondigt dat eeuwig leven effectief aan maar hij neemt daarbij een ander uitgangspunt: het zal je in honderdvoud gegéven worden.
En wat dan met het uitgangspunt van de jongeman: wat moet ik doén om het eeuwig leven te verwerven? Moeten we dan zelf niets doén? Toch wel! Je moet je rijkdom achterlaten, zoals Jezus ook wel degelijk voorhoudt. De vraag is wat we onder dat begrip “rijkdom” verstaan. Uit de Griekse tekst blijkt alvast dat het voor Jezus niet enkel om materiële bezittingen gaat maar over alles waaraan je gehecht bent. Misschien doelde hij bij de jongeman op zijn zelfbeeld, meer bepaald op de morele perfectie waar hij zo fier op was en op het willen bezitten van het eeuwig leven waarover hij controle en zekerheid wilde hebben.
Het is aan elk van ons om na te gaan waar wij sterk aan gehecht zijn. En verder om na te gaan waar dat gehecht zijn ons verhindert om open te staan voor het besef dat we meer te ontvangen hebben dan te geven en dat het eeuwig leven ons als een belofte is aangezegd.