Lazarus:
die naam klinkt ook in de gelijkenis uit het Evangelie van Lukas die wij op deze zondag horen. Deze gelijkenis is de enige in het Nieuwe Testament waarin Jezus een mens bij name noemt: Lazarus. Die naam betekent in het Hebreeuws ‘Godhelpt’. Het gezang ‘In paradisum’ verwijst naar deze arme.
De arme krijgt in de parabel van vandaag een naam, maar de rijke krijgt geen naam. Die naam kunnen we zelf wel verzinnen – namen voor hen te over, vul zelf maar in…
De arme ‘Godhelpt', de lieveling van God dus, ligt in het begin van de parabel op de drempel van de poort, maar de rijke zit veilig binnen en nodigt hem niet uit om zijn huis binnen te gaan. De rijke is gekleed in purper – hij loopt in koninklijke dracht; ‘Godhelpt’ daarentegen ligt er haveloos bij, zijn lichaam is overdekt met zweren. Honden – onreine dieren! – likken zijn wonden. De lieveling van God is daarmee zelf ook een ‘onreine’. Hij is een outcast die buiten de beschaafde samenleving en buiten de gevestigde religieuze orde valt.
De parabel vertelt ons niks nieuws: de armen liggen nog altijd voor onze poorten. Ik denk nu aan vluchtelingen die worden tegengehouden aan onze grenzen, aan asielzoekers die – mede door hun religie – onze ‘joods-christelijke samenleving’ heten te ontwrichten. Maar zij niet alleen. Denk bijvoorbeeld ook eens de daklozen, bedelaars en verslaafden die we aantreffen in onze straten en op onze pleinen. Wat doe ik, wat doet u als zo iemand ons aanspreekt?
Jezus houdt zijn tegenstanders én zijn volgelingen in de parabel een spiegel voor.
Eenmaal dood zijn de rollen tussen Lazarus en de rijke geheel omgekeerd. De rijke is in het dodenrijk aan kwellingen ten prooi, maar de arme wordt door engelen in de schoot van Abraham gedragen.