Martinus (9 december 1579 – 3 november 1639) was de onechte zoon van de zwarte Anna Velazquez en de blanke edelman Juan de Porres (ook wel geschreven als Porras). Hij was dus een mulat en dat zette hem in de racistische samenleving (en kerk) van die tijd op achterstand.
Martinus groeide op in armoede, bij zijn moeder. In hun woonplaats Lima, de hoofdstad van Peru, stond ook toen al een groot en rijk dominicanenklooster, waar paters, novicen, lekenbroeders en slaven strikt van elkaar gescheiden leefden, zoals dat ook buiten de kloostermuren ging. De enige plaats waar de kloosterbewoners elkaar ontmoeten, waren de ziekenkamers.
Ben Vocking o.p. werkte in de jaren zestig en zeventig in Puerto Rico en Peru. ‘Martin is een zeer populaire heilige in heel Latijns-Amerika’, weet hij. ‘Zijn gebeente ligt in de kerk van het klooster van Lima, samen met dat van Juan Masías en Rosa de Lima, de eerste drie dominicaanse heiligen van Zuid-Amerika.’
‘Honderden mensen komen dagelijks naar de kloosterkerk om een kaarsje aan te steken bij St. Martin. Die volksvroomheid houdt ook een protest in tegen het systeem, zo ben ik het tenminste gaan zien. In de ervaring van de mensen luistert een heilige als Martin, waar machthebbers doof blijven. Voor het klooster staan kraampjes waar onder meer bezempjes worden verkocht: het symbool waarmee Martin wordt afgebeeld, omdat hij tot ieder werk bereid was.’