Etty Hillesum
In het afgelopen voorjaar las ik de dagboeken van Etty Hillesum, een jonge, joodse vrouw die tijdens de tweede wereldoorlog, midden in bezet Amsterdam een opmerkelijke ontwikkeling doormaakt, en daarvan verslag doet in haar dagboeken. Afkomstig uit een hoog-cultureel en a-religieus joods milieu ontdekt ze een diepte in zichzelf, waarnaar ze steeds beter leert luisteren, en die ze eerst aarzelend, en later met steeds meer vanzelfsprekendheid ‘God’ noemt. Ze schrijft: “Binnen in me zit een heel diepe put. En daarin zit God. Soms kan ik erbij. Maar vaker liggen er stenen en gruis voor de put, dan is God begraven. Dan moet hij weer opgegraven worden.”
Dat opgraven van God maakt Etty tot haar belangrijkste taak, temidden van al het oorlogsrumoer en de steeds grotere beperkingen die de joden worden opgelegd. Ze maakt zich weinig illusies: ze weet dat het nazi-regime uit is op de volledige vernietiging van alle joden. Je kunt in zo’n situatie twee reacties voorstellen: vechten of vluchten. Je kunt in het verzet gaan, en je kunt onderduiken. Het opmerkelijke aan Etty Hillesum is dat ze een derde weg kiest. Ze krijgt kans op kans om onder te duiken, maar ze wijst alle kansen af, want, zo zegt ze: de Nazi’s hebben vastgesteld hoeveel joden er moeten worden weggevoerd; als ik onderduik, moet er iemand anders gaan. En waarom zou dat beter zijn?
Etty gaat een andere weg. Met een prachtig beeld beschrijft ze haar innerlijk als een landschap dat steeds wijdser wordt, en waarin steeds meer ruimte komt voor alles wat bij het leven hoort. Wat in dat hart van Etty geen ruimte krijgt, is haat. Vanuit een overtuiging dat wat er ook in haar wereld gebeurt, het altijd werk van mensen is, en dat al die mensen met hun eigen kwetsbaarheid leven, weigert ze te haten, ook als ze zelf in Westerbork met eigen ogen de afschuwelijke dingen ziet waartoe het nazi-regime in staat is. Etty schrijft: Ik zie het als mijn taak om aan deze wereld niet nog meer haat toe te voegen dan er al in haar aanwezig is. Haat is te gemakkelijk.