Wat komt er allemaal kijken bij dit "kennen"? Wanneer we in het alledaagse taalgebruik van een mens zeggen: “Ik ken die”, dan kunnen we daar twee dingen mee bedoelen. Ofwel een afwijzing : “Ik ken die, die vertrouw ik niet” ; ofwel een aan-beveling: “Ik ken die, op die persoon kan ik rekenen, die kan ik wel vertrouwen”. In Christus’ uitspraak horen we de tweede betekenis: “Ik ken mijn schapen…, ik weet dat ze luisteren naar mijn stem, ik weet dat ze Mij volgen.
Het drukt een groot vertrouwen uit; een echo van het vertrouwen dat God in de mens stelt. God kent ons: niet met de harteloze precisie van een soort universele wereldcomputer of de mechanische nauwkeurigheid van artificiële intelligentie. Natuurlijk omvat zijn kennis van ons ook een vertrouwdheid met gegevens en feiten, gevallen en toevalligheden, ja zelfs een diep inzicht in onze toestand op welk moment ook. Maar kennen betekent hier op de eerste plaats, zoals zo dikwijls in de Bijbel, “kennen-met-het-hart”, beminnen. Dat Christus ons “kent”, betekent niet zozeer dat Hij ons “doorschouwt” of “doorziet”, in de zin dat we ons als het ware betrapt voelen en onze meest verborgen motiveringen aan het licht komen.
Het betekent niet een zielsanalyse waarbij we ons uitgeleverd voelen en in een soort psychogram vastgelegd worden. “Gekend” worden door Christus, de Goede Herder, betekent “verstaan” of “begrepen” worden. Dat de Goede Herder ons “kent”, betekent niet dat Hij ons voor altijd heeft vastgelegd en gelabeld; maar dat Hij ons steeds opnieuw “volledige vrijheid” durft te geven met het geduld en het vertrouwen van een grote liefde.