“Raak mij aan!”
In twee van de verrijzenisverhalen bij Johannes toont Jezus heel expliciet de wonden in zijn handen en in zijn zij. Méér nog: waar hij ze in de eerste verschijning enkel laat zien, nodigt hij Thomas – die er uitdrukkelijk om vraagt - uit ze ook áán te raken. Misschien wil Thomas daarmee uitsluiten dat het om een zinsbegoocheling gaat. Of misschien schuilt er in zijn vraag een onbestemd verlangen naar de oorspronkelijke ervaring van een ontmoeting met Jezus zoals de leerlingen die in de voorbije jaren hadden beleefd. Want in die ontmoetingen was aanraken én aangeraakt wórden een wezenlijk gegeven. Voortdurend beschrijven alle evangelisten hoe Jezus heel lichamelijk aanwezig was op momenten dat gewonde, gekwetste mensen naar hem toekwamen.
Zo schuwde hij de nabijheid van melaatsen niet maar liet ze letterlijk – tegen alle gangbare regels in – tot bij hem komen. De aanraking van de doofstomme was nog sterker: Jezus stak hem de vingers in de oren en raakte zijn tong aan met zijn speeksel. Ook zelf aangeraakt wórden door mensen die door hun kwetsuren in de marge gedrumd waren, was Jezus niet vreemd: de zondares die zijn voeten zalft met kostbare olie wordt terug in haar kracht geplaatst. Telkens opnieuw liet Jezus verstaan: ik loop niet weg van jou, melaatse; ik heb je gezien, vrouw met de bloedvloeiingen; “ga open”, doofstomme; “sta op” dochtertje van Jairus.