Article header background
Terug naar overzicht

Jozef Essing

image

De zalving te Bethanië

Johannes 12, 1-9

De geur is een heel eigen gewaarwording. Voor wat je ziet of hoort, kun je je ogen sluiten, je oren dicht stoppen; maar de geur dringt zich op, dringt door alles heen. Dit kan afstoten, zoals de stank van ontbinding, maar ook uiterst aangenaam zijn, zoals een aantrekkelijk parfum. Hoe dan ook, de geur doet iets of iemand indringend aanwezig zijn.

De plaats van die aanwezigheid heeft een bijzondere naam: ‘Beth-ani’, huis van de arme, oord van een mens in nood- bepaald geen oord dat publiek aantrekt, niet de ‘place to be’.Maar in de oude bijbelse verhalen zijn de armen juist diegenen die opgezocht worden door die Ene die Ik Zal Er Zijn wil heten. Waarom? Omdat zij niet zichzelf kunnen redden en daardoor geen last hebben van het zichzelf-genoeg-zijn dat de aanwezigheid van die Ene in de weg staat.

In dat huis is een feestelijk samenzijn, een maaltijd rond een herrezen mens, ‘El-azar, God ontfermt zich’ geheten, en rond diegene die hem uit de dood vandaan heeft geroepen. Die mens Lazarus is een levende getuige dat Jezus’ woord- ‘Kom naar buiten’ – een mens wegtrekt uit zichzelf, de kwade macht overwint die mij opsluit in mijzelf. Wie in mij gelooft hééft al eeuwig leven, heeft hij tot Martha gezegd. Dat is iets anders dan restauratie van het oude leven na de dood: zijn woord spreekt in mij kracht aan om nú al overeind te komen, om anders te leven, weg uit het oude: nieuw. Huub Oosterhuis schreef: “In de Bijbel is dood: dat je ‘voor dood bent’, door duizend angsten bevangen; en leven: dat je jezelf kunt geven, je leven inzetten voor velen”.

Ook de anderen in dit samenzijn rond de Heer hebben hun eigen rol. Martha vertegenwoordigt de praktische zorg die nodig is, willen mensen niet in goede bedoelingen blijven steken- alles moet op orde zijn, er moet gekookt worden, de tafel gedekt. De gastvrijheid moet handen en voeten krijgen wil het huis van de arme een ruimte worden voor de gast om er tot zichzelf te komen en zichzelf te zijn.


Voornaam Achternaam

Bijschrift

“Zijn woord spreekt in mij kracht aan om nú al overeind te komen, om anders te leven, weg uit het oude: nieuw.”

Maria laat zien wat nog meer nodig is, wil de Heer er voor ons zijn: ontvankelijkheid voor hem, het eigen hart openen voor wie hij is. Het kostbaarste dat zij heeft giet zij uit over zijn voeten. En dan gebeurt het: De geur van de balsem vult het hele huis: een indringende en alles doordringende aanwezigheid. Dat zij zijn voeten afdroogt met haar eigen hoofdhaar, dat tekent uit hoe zij zichzelf verbindt met het - en daarmee hoe ik mijzelf te verbinden heb met hem, door mij open te stellen voor zijn inzet: zijn weggeven van zichzelf als graankorrel die, stervend in de aarde, leven geeft aan de opschietende halm. Dan kan in mij binnenkomen wat hij doet: zodat ik doordrongen raak van de bewogenheid waarmee hij dit doet en hij mij beweegt om ook zo te doen: Zoals Paulus later zal schrijven: “Niet ik leef, maar hij leeft in mij’”

Judas vertegenwoordigt diegenen aan wie dit ontgaat: mensen die kijken met de ogen van het profijt, zij offeren daaraan op wat het leven echt kostbaar maakt: dat je je laat raken door zo iemand die zijn leven weggeeft, dat je je ermee verbindt en ook jezelf geeft, zonder te rekenen. Zij zijn blind voor de eigen waarde van dit gebaar. Wat verkwisting heet voor hen is voor anderen kostbare overvloed, een ‘er zijn’ dat geen maat kent, een liefde die niet rekent.

Jezus zelf verbindt deze zalving met de balseming na zijn sterven. De balsem die vervluchtigt in een geur die ‘heel het huis vult’, is teken van een heengaan dat machtige tegenwoordigheid wordt, - zoals zijn leerlingen zullen ervaren na zijn opstaan uit de dood - zelfs door gesloten deuren van angst heen weet hij mij te bereiken.