Jaren was er na de Napoleontische tijd een onderbezetting van biechtvaders. Pas met de komst van P. Tommaso Masetti, eind vijftiger jaren van de negentiende eeuw, komt de communiteit weer op volle sterkte.
Sloop van het Boncompagniaanse huis om de straat te verbreden
Een nieuwe fase treedt in, wanneer in 1870 de Italiaanse eenheidsstaat wordt uitgeroepen en Rome de hoofdstad wordt. Talloze kloosters werden opgeheven en de bezittingen geconfisqueerd. Vanwege haar directe verbintenis met de H. Stoel wordt de communiteit van S. Maria Maggiore hiervoor gespaard. Wel krijgen de paters te maken met de grootse bouwplannen, die de nieuwe regering koestert voor de hoofdstad.
De Esquilijn, tot dan toe een gebied met slechts tuinen en enkele grote villa’s wordt langzamerhand volgebouwd met negentiende eeuwse ‘hoogbouw’. Straten en pleinen worden aangepast om de stad ‘Europese allure’ te geven. Daartoe moet het plein voor de S. Maria Maggiore worden vergroot en de Via Merulana verbreed. Ten gevolge van dit laatste wordt het Boncompagniaanse convent gesloopt en komt in 1889 het gebouw gereed, zoals het er nu staat, maar nog zonder de twee bovenste hotelverdiepingen. Deze laatsten worden in de jaren twintig van de vorige eeuw op het dakterras geplaatst en staan in verbinding met het hotel, dat in een overgebleven stuk van de tuin werd opgetrokken. Het was een project van de Romeinse provincie, die aan de ene kant grote uitgaven doet, aan de andere kant inkomsten verwerft die ten goede komen aan provincie en Penitentiarie.