De enige dominicaan van deze bijzondere groep martelaren, de Duitser Johannes van Keulen, kwam op eigen verzoek naar Nederland. Hij wilde katholieken helpen die gebukt gingen onder de dictatuur van de calvinisten.
Hij werd pastoor van Hoornaar. Op weg naar Gorcum voor een doop aldaar werd hij ingerekend en samen met andere geestelijken (17 priesters en 2 lekenbroeders) door de Geuzen ontvoerd naar Den Briel, dat zij op 1 april 1572 hadden ingenomen. Daar werden zij zwaar gefolterd en opgehangen omdat zij weigerden hun geloof in de Eucharistie en hun gehoorzaamheid aan de paus af te zweren.
Dit gebeurde in een turfschuur bij het Elisabeth-Klooster. Na hun dood werden hun lichamen verminkt. Hun stoffelijke resten werden vanaf 1615 overgebracht naar de Zuidelijke Nederlanden en na goedkeuring door de bisschop verdeeld over kerken en kloosters. Sinds 1870 is een deel daarvan in een grote schrijn in de Nikolaaskerk in Brussel te zien.