Article header background
Terug naar overzicht

Michael-Dominique Magielse

image

De roeping van Saulus


image

Foto: Pixabay

Handelingen van de Apostelen 9, 1-19

De roeping van Saulus

1Intussen ging Saulus, wiens ziedende woede nog steeds de leerlingen van de Heer met de dood bedreigde, naar de hogepriester 2aan wie hij brieven vroeg voor de synagogen in Damascus, om alle aanhangers van de Weg die hij zou vinden, mannen zowel als vrouwen, gevangen naar Jeruzalem te mogen voeren.

3Toen hij op zijn tocht Damascus naderde, omstraalde hem plotseling een licht uit de hemel. 4Hij viel ter aarde en hoorde een stem die hem zei: “Saul, Saul, waarom vervolgt gij Mij?” 5Hij sprak: “Wie zijt gij, Heer?” Hij antwoordde: “Ik ben Jezus, die gij vervolgt. 6Maar sta op en ga de stad in; daar zal iemand u zeggen wat ge doen moet.” 7Zijn reisgezellen stonden sprakeloos, want zij hoorden wel de stem, maar zagen niemand. 8Saulus stond van de grond op, maar hoewel zijn ogen open waren, zag hij niets. Zij namen hem dus bij de hand en brachten hem Damascus binnen.

9Drie dagen lang kon hij niet zien en at of dronk niet. 10Nu woonde er in Damascus een leerling die Ananías heette, en tot hem sprak de Heer in een visioen: “Ananías.” Hij antwoordde: “Hier ben ik, Heer.” 11De Heer vervolgde: “Begeef u naar de Rechte Straat en vraag in het huis van Judas naar Saulus van Tarsus; hij is juist in gebed. - 12Deze zag reeds in een visioen een man, Ananías, binnenkomen en hem de handen opleggen, opdat hij weer zou zien. - 13Maar Ananías wierp tegen: “Heer, ik heb van velen gehoord hoeveel kwaad die man uw heiligen in Jeruzalem heeft aangedaan. 14Ook hier heeft hij van de hogepriester volmacht om allen die uw Naam aanroepen in boeien te slaan.” 15De Heer beval hem: “Ga, want die man is mijn uitverkoren werktuig om mijn Naam uit te dragen onder heidenen en koningen en onder de zonen van Israël. 16Ik zal hem laten zien, hoeveel hij om mijn Naam moet lijden.”

17Toen begaf Ananías zich naar het huis, trad binnen en legde hem de handen op met de woorden: “Saul, broeder, de Heer heeft mij gezonden, Jezus die u op de weg hierheen verschenen is, opdat ge weer zien moogt en vervuld worden van de heilige Geest.” 18Op hetzelfde ogenblik vielen hem als het ware de schellen van de ogen. Hij zag weer en terstond liet hij zich dopen. 19Hij nam voedsel tot zich en kwam weer op krachten.

Verblind door Gods liefde

‘Verblind door woede’, of ‘verblind zijn door liefde’, zijn bekende uitdrukkingen in de Nederlandse taal. Ze zeggen iets over de emotionele gesteldheid van iemand en over zijn of haar vermogen om nog helder te kunnen zien of in dit geval een juiste inschatting van iets te kunnen maken omdat de emotie sterker is dan het verstand. Hoewel het hier gaat om twee totaal verschillende emoties, woede en liefde, is het effect min of meer hetzelfde: ze verliezen grip op de wereld om hen heen.

Als iemand verblind is door woede, dan kan hij of zij zo kwaad zijn dat die niet meer in staat is te zien wat er nu werkelijk aan de hand is. Was dit het geval met Saulus? Hij zag de eerste volgelingen van Jezus, de mensen van de Weg als een bedreiging. Hij had maar één missie: deze mensen moesten uit de weg geruimd worden. Zijn missie werd een obsessie, het kwaad hield hem in de greep. Het verblindde hem en hij kon niet zien hoe deze mensen van de Weg een weg van vrede, gerechtigheid en naastenliefde liepen.

Vastberaden op weg om deze christenen te grazen te nemen, wordt hij opnieuw verblind. Deze keer door liefde, niet figuurlijk, maar letterlijk. Het is de liefde die God is die hem doet beseffen dat hij op de verkeerde weg is. Hij valt van zijn paard en tast dagen in het duister. Totdat iemand, Ananias, hem de handen oplegt. De man die Jezus vervolgde, wordt nu door diezelfde Jezus genade geschonken. Het handen opleggen is hier zoals op veel andere plaatsen in de Bijbel het ontvangen van de Heilige Geest. De blindheid van Saulus valt nu als schellen van zijn ogen. Vol geestdrift zou deze Saulus een vurig prediker worden van Gods liefde.

De ommekeer die Saulus maakt in zijn leven lijkt wellicht - als we het verhaal tweeduizend jaar later lezen - radicaal of zelfs ongeloofwaardig. Maar zien we juist nu niet om ons heen zoveel mensen verblind door woede anderen naar het leven staan? Verdraagzaamheid en tolerantie lijken ver te zoeken. Snakken we er niet naar om net als Ananias deed hen de handen op te leggen, zodat deze mensen doordrenkt kunnen worden van God Geest? In de Paasnacht werd het duister verdreven door het Licht. Laten we dat licht proberen vast te houden en door te geven om de blindheid van woede te doorbreken en mensen te verblinden met het licht van Pasen.