Handelingen van de Apostelen 9, 1-19
De roeping van Saulus
1Intussen ging Saulus, wiens ziedende woede nog steeds de leerlingen van de Heer met de dood bedreigde, naar de hogepriester 2aan wie hij brieven vroeg voor de synagogen in Damascus, om alle aanhangers van de Weg die hij zou vinden, mannen zowel als vrouwen, gevangen naar Jeruzalem te mogen voeren.
3Toen hij op zijn tocht Damascus naderde, omstraalde hem plotseling een licht uit de hemel. 4Hij viel ter aarde en hoorde een stem die hem zei: “Saul, Saul, waarom vervolgt gij Mij?” 5Hij sprak: “Wie zijt gij, Heer?” Hij antwoordde: “Ik ben Jezus, die gij vervolgt. 6Maar sta op en ga de stad in; daar zal iemand u zeggen wat ge doen moet.” 7Zijn reisgezellen stonden sprakeloos, want zij hoorden wel de stem, maar zagen niemand. 8Saulus stond van de grond op, maar hoewel zijn ogen open waren, zag hij niets. Zij namen hem dus bij de hand en brachten hem Damascus binnen.
9Drie dagen lang kon hij niet zien en at of dronk niet. 10Nu woonde er in Damascus een leerling die Ananías heette, en tot hem sprak de Heer in een visioen: “Ananías.” Hij antwoordde: “Hier ben ik, Heer.” 11De Heer vervolgde: “Begeef u naar de Rechte Straat en vraag in het huis van Judas naar Saulus van Tarsus; hij is juist in gebed. - 12Deze zag reeds in een visioen een man, Ananías, binnenkomen en hem de handen opleggen, opdat hij weer zou zien. - 13Maar Ananías wierp tegen: “Heer, ik heb van velen gehoord hoeveel kwaad die man uw heiligen in Jeruzalem heeft aangedaan. 14Ook hier heeft hij van de hogepriester volmacht om allen die uw Naam aanroepen in boeien te slaan.” 15De Heer beval hem: “Ga, want die man is mijn uitverkoren werktuig om mijn Naam uit te dragen onder heidenen en koningen en onder de zonen van Israël. 16Ik zal hem laten zien, hoeveel hij om mijn Naam moet lijden.”
17Toen begaf Ananías zich naar het huis, trad binnen en legde hem de handen op met de woorden: “Saul, broeder, de Heer heeft mij gezonden, Jezus die u op de weg hierheen verschenen is, opdat ge weer zien moogt en vervuld worden van de heilige Geest.” 18Op hetzelfde ogenblik vielen hem als het ware de schellen van de ogen. Hij zag weer en terstond liet hij zich dopen. 19Hij nam voedsel tot zich en kwam weer op krachten.