Handelingen van de Apostelen 23, 23 - 24, 9
23Hij ontbood daarop twee officieren en zei: “Houdt tweehonderd soldaten klaar om naar Caesarea te gaan en ook zeventig ruiters en tweehonderd slingeraars, op het derde uur van de nacht; 24en zorg voor rijdieren om Paulus daarop veilig bij de landvoogd Felix te brengen.” 25Ook schreef hij een brief van de volgende inhoud: 26“Claudius, Lysias aan de hoogedele landvoogd Felix: heil! 27Deze man was door de Joden gegrepen en werd al bijna door hen vermoord, toen ik met mijn troepen ter plaatse kwam en hem ontzette, omdat ik hoorde dat hij een Romein was. 28Daar ik te weten wilde komen, waarvan zij hem beschuldigden, heb ik hem voor hun Sanhedrin gebracht. 29Ik kwam tot de bevinding dat de aanklacht tegen hem over twistpunten van hun Wet ging en dat hem niets ten laste werd gelegd waarop doodstraf of gevangenschap staat. 30Omdat er bij mij aangifte gedaan is, dat er een aanslag op de man gepleegd zal worden, zend ik hem onverwijld naar u toe, en ook zijn aanklagers verwijs ik naar u voor wat zij tegen hem in te brengen hebben. Vaarwel! 31De soldaten haalden dus Paulus volgens ontvangen order op en brachten hem in de nacht naar Antipatris. 32De volgende dag lieten ze de ruiters met hem verder gaan en keerden naar de kazerne terug. 33Toen die in Caesarea waren aangekomen en de brief aan de landvoogd hadden overhandigd, leverden ze ook Paulus aan hem af. 34De landvoogd las de brief en vroeg uit welke provincie hij was. Toen hij vernam dat hij van Cilicië kwam, zei hij: 35“Ik zal u verhoren, zodra uw aanklagers zijn aangekomen.” Hij gaf order hem in het pretorium van Herodes gevangen te houden.
1Vijf dagen later kwam de hogepriester Ananías met enkele oudsten en de advocaat Tertullus aan en dienden bij de landvoogd hun aanklacht tegen Paulus in. 2Deze werd voorgeroepen en Tertullus begon zijn beschuldiging met de volgende woorden: “Dat wij door uw toedoen grote vrede genieten en dat door uw vooruitziende blik vele verbeteringen voor dit volk tot stand komen, 3dat erkennen we altijd en overal, hoogedele Felix, met diepe dankbaarheid. 4Maar om u niet te lang op te houden, verzoek ik u met uw gewone welwillendheid naar onze korte uiteenzetting te luisteren. 5Wij hebben namelijk bevonden, dat deze man een pest is en oproer verwekt onder alle Joden in de hele wereld; verder, dat hij een van de kopstukken is van de sekte der Nazoreeën, 6en zelfs getracht heeft de tempel te ontheiligen. We hebben hem dan ook gegrepen. 7Door hem over dit alles te ondervragen 8kunt gij uzelf een oordeel vormen over de juistheid van onze aanklacht.” 9De Joden vielen hem bij en verzekerden, dat het inderdaad zo was.