Article header background
Terug naar overzicht

Augustinus Aerssens

image

Prediking te Antiochië


image

Foto: Wikimedia

Handelingen van de Apostelen 11, 19-30

19Naar aanleiding van Stefanus was er, zoals gezegd, een vervolging losgebroken. Zij die hierdoor verspreid waren, trokken verder tot Fenicië, Cyprus en Antiochië toe, terwijl zij het woord alleen maar aan de Joden predikten. 20Maar er waren onder hen mannen uit Cyprus en Cyrene, die na hun komst in Antiochië zich ook tot de Grieken richtten en hun de Heer Jezus verkondigden. 21De hand des Heren was met hen, zodat een groot aantal het geloof aannam en zich tot de Heer bekeerde.

22Het gerucht over hun optreden kwam ook de Kerk van Jeruzalem ter ore en men vaardigde Barnabas af naar Antiochië. 23Toen deze daar aankwam en Gods genade zag, verheugde hij zich en wekte allen op met hart en ziel de Heer trouw te blijven. 24Hij was een goed man, vol van heilige Geest en geloof. Veel mensen werden voor de Heer gewonnen. 25Daarop vertrok hij naar Tarsus om Saulus te gaan zoeken. 26Toen hij hem gevonden had, bracht hij hem naar Antiochië. Een vol jaar namen zij deel aan de bijeenkomsten in die gemeente en gaven onderricht aan een grote menigte. Het was in Antiochië dat de leerlingen voor het eerst christenen werden genoemd.

27In die tijd kwamen er van Jeruzalem profeten naar Antiochië. 28Een van hen, Agabus, maakte door de Geest bekend dat er over heel de wereld een grote hongersnood zou uitbreken, wat onder Claudius inderdaad gebeurde. 29De leerlingen bepaalden daarom dat ieder van hen naar draagkracht een ondersteuning zou zenden voor de broeders in Judea. 30Hieraan gevolg gevend deden zij die door bemiddeling van Barnabas en Saulus aan de oudsten toekomen.

Prediking te Antiochië

Lukas is een geweldige geschiedschrijver. Niet alleen vertelt hij tot in detail van de gebeurtenissen in de Vroege Kerk, maar ook plaatst hij ze in het bredere perspectief van de geschiedenis. Zo verwijst hij naar hongersnood in de tijd van keizer Claudius. Als we de joodse schrijver Flavius Josephus uit die tijd moeten geloven, was er in de regio een grote hongersnood rond het jaar 46.

Je zou kunnen denken: waarom doet dit ertoe? Wel, zoals God mens werd en onze tijd en ruimte intrad, zo treedt dit woord van God ook onze tijd en ruimte binnen. We kunnen het plaatsen en dateren. En dat maakt het voor ons mogelijk om onszelf ertoe te verhouden.

En in die geschiedenis kunnen we dan de andere gebeurtenissen plaatsen, zoals de vervolgingen die Lukas noemt. Door die vervolgingen moesten christenen wegtrekken uit het kernland van het christendom, namelijk Judea en haar hoofdstad Jeruzalem. Christenen van joodse afkomst gingen daardoor een eigen christelijke diaspora kennen.

In de Diaspora predikten sommigen enkel tot joden. Maar het sociale landschap zag er anders uit dan in Judea. De joden waren een minderheid en leefden in steden waar de Griekse cultuur overheerste. Het kan niet verbazen dat sommigen zich tot de Grieken gingen richten in hun verkondiging. En zoals altijd, stond in de prediking het geloof in Jezus Christus centraal.

Het is onder die omstandigheden, in Antiochië, dat de volgelingen van Jezus voor het eerst christenen werden genoemd. Misschien klinkt het logisch dat zij naar hun Meester worden genoemd. Toch heeft het woord een diepere betekenis. Door het doopsel en de zalving die christenen ontvangen worden ze zelf gezalfden, net zoals Jezus. Ze delen in zijn koningschap, priesterschap en profeetschap. En daarmee worden ze ‘kleine christusjes’. In hen schijnt, als het goed is, iets van Jezus door. In Judea werden de christenen nog Nazorenen genoemd, naar Nazareth, de plaats waar Jezus vandaan kwam, maar het is in de Diaspora, in de vreemde omgeving, dat christenen een naam ontvangen die meer zegt over hun identiteit.

Allicht is het herkenbaar: soms moeten we in den vreemde zijn om te ontdekken wie we zijn. Door het contrast met degenen die anders zijn dan wij, ontdekken we waar we vandaan komen en wat onze oprechte overtuigingen zijn. En zo weten we wat onze roeping is en wat wij bij te dragen hebben. Is dat niet wat Jezus bedoelt in het Evangelie als hij zegt dat wij zout van de aarde, licht van de wereld en desem moeten zijn?