Handelingen van de Apostelen 9, 20-31
20Enige tijd bleef hij bij de leerlingen in Damascus. Terstond begon hij in de synagoge Jezus te prediken en zei: “Deze is de Zoon Gods.” 21Alle toehoorders stonden verbaasd en zeiden: “Is dat niet de man, die in Jeruzalem de belijders van deze Naam uitroeide, en is hij niet hier gekomen om hen geboeid naar de hogepriesters te voeren?” 22Maar Saulus werd met steeds groter kracht bezield en bracht de Joden die in Damascus woonden in verwarring door te bewijzen: Deze is de Messias. 23Na verloop van tijd beraamden de Joden een plan om hem uit de weg te ruimen, 24maar hun toeleg werd aan Saulus bekend. Terwijl ze dus dag en nacht de stadspoorten bewaakten met het oog op hun plan hem te vermoorden, 25namen zijn leerlingen hem ‘s nachts mee en lieten hem door de stadsmuur in een mand naar beneden zakken. 26In Jeruzalem aangekomen deed hij pogingen zich bij de leerlingen aan te sluiten, maar allen waren bang van hem, omdat zij niet konden geloven, dat hij een leerling was. 27Barnabas trok zich zijn lot aan, bracht hem bij de apostelen en verhaalde hun, hoe hij onderweg de Heer gezien had en dat Deze tot hem had gesproken en hoe hij in Damascus vrijmoedig opgetreden was in de naam van Jezus. 28Voortaan ging hij in Jeruzalem geregeld met hen om, terwijl hij onverschrokken optrad in de naam van de Heer. 29Hij sprak en disputeerde met de Hellenisten. Deze probeerden hem te vermoorden. 30Toen de broeders dit te weten kwamen, brachten zij hem weg naar Caesarea en lieten hem naar Tarsus vertrekken. 31Nu genoot de Kerk in heel Judea, Galilea en Samaria vrede; zij werd steeds meer bevestigd in de vreze des Heren en nam gestadig in aantal toe door de vertroosting van de heilige Geest.