Handelingen van de Apostelen 21, 1-16
1Nadat wij ons van hen hadden losgerukt en waren weggevaren, koersten we rechtstreeks naar Kos, de volgende dag naar Rodos en vandaar naar Patara. 2Nadat we hier een schip gevonden hadden dat zou oversteken naar Fenicië, gingen we aan boord en kozen zee. 3We kregen Cyprus in zicht, maar lieten het links liggen, voeren door naar Syrië en liepen de haven van Tyrus binnen, want daar moest het schip zijn lading lossen. 4We zochten de leerlingen op en bleven daar zeven dagen. Door de Geest gedreven waarschuwden zij Paulus niet naar Jeruzalem scheep te gaan. 5Maar toen onze dagen verstreken waren, reisden wij verder, terwijl allen met vrouwen en kinderen, ons wegbrachten tot buiten de stad. Op het strand knielden wij neer, baden 6en namen afscheid van elkaar. Toen wij aan boord gegaan waren, keerden zij naar huis terug. 7Na Tyrus legden wij het laatste stuk van onze zeereis af en liepen Ptolemaïs binnen. Wij gingen daar de broeders begroeten en bleven een dag bij hen.
8‘s Anderendaags verlieten we de stad en kwamen in Caesarea aan. Hier gingen we naar het huis van de evangelist Filippus, een van de zeven en namen bij hem onze intrek. 9Hij had vier ongehuwde dochters, die de gave van profetie bezaten. 10Tijdens ons verblijf aldaar, dat verscheidene dagen duurde, kwam er een profeet uit Judea, een zekere Agabus. 11Hij trad op ons toe, pakte de gordel van Paulus, bond zich daarmee de handen en voeten en sprak: “Dit zegt de heilige Geest: Zo zullen de Joden in Jeruzalem de man aan wie deze toebehoort, binden en overleveren in de handen der heidenen.” 12Toen we dit hoorden, verzochten wij en ook de gelovigen die daar woonden hem dringend niet naar Jeruzalem te gaan. 13Daarop antwoordde Paulus: “Waarom tracht ge met uw tranen mijn hart te vermurwen? Ik ben immers bereid mij te Jeruzalem niet allen te laten boeien, maar er zelfs te sterven voor de naam van de Heer Jezus.”
14Daar hij zich niet liet overreden, berustten we er in en zeiden: “De wil des Heren geschiede.” 15Toen de dagen van ons verblijf verstreken waren, maakten wij ons reisvaardig en gingen naar Jeruzalem. 16Ook enkele leerlingen van Caesarea trokken met ons mee en brachten ons bij een zekere Mnason uit Cyprus, een leerling uit de eerste tijd, bij wie wij te gast zouden zijn.