Article header background
Terug naar overzicht

Jozef Essing

image

Uitzending van Barnabas en Paulus


image

De bekering van de Proconsul door Raphaël uit 1515. Bron; Wikimedia.

Handelingen van de Apostelen 13, 1-12


1In de gemeente van Antiochië waren er profeten en leraren: Barnabas, Simon die Niger genoemd werd, Lúcius uit Cyrene, Manaën, jeugdvriend van viervorst Herodes, en Saulus. 2Terwijl ze eens voor de Heer de heilige dienst verrichtten en vastten, sprak de heilige Geest: “Zonder Mij Barnabas en Saulus af voor het werk, waartoe Ik hen heb geroepen.” 3Na vasten en gebed legden ze hun toen de handen op en lieten hen vertrekken.

4Aldus door de heilige Geest uitgezonden, gingen zij naar Seleücie en voeren vandaar naar Cyprus. 5Zij kwamen aan in Salamis en predikten er het woord Gods in de synagogen van de Joden. Ze hadden ook Johannes bij zich om hen te helpen. 6Toen ze het hele eiland tot Pafos waren doorgetrokken, troffen ze daar een joodse tovenaar aan, een valse profeet, een zekere Barjezus, 7die tot het gevolg behoorde van de proconsul Sergius Paulus, een weldenkend man. Deze ontbood Barnabas en Saulus en gaf het verlangen te kennen het woord Gods te horen. 8Maar Elymas de tovenaar - zo wordt zijn naam vertaald - werkte hen tegen en probeerde de proconsul van het geloof af te houden. 9Saulus echter - die ook Paulus heette - vervuld van de heilige Geest, keek hem strak aan en 10voegde hem toe: “Duivelskind, vol listigheden en bedrog, vijand van alle gerechtigheid! Zult ge dan nooit ophouden de rechte wegen van de Heer krom te trekken? 11Nu op dit ogenblik treft u de hand des Heren: ge zult blind zijn en een tijdlang de zon niet zien.”

Terstond viel er een dikke duisternis over hem en rondtastend zocht hij iemand om hem bij de hand te leiden. 12Op het zien van het gebeurde nam de proconsul het geloof aan, diep getroffen door de leer des Heren.

Uitzending van Barnabas en Paulus

Met verbijstering las ik in een geschiedenisboek hoe een middeleeuwse kruisridder die deel heeft genomen aan de verovering van Jeruzalem tot tranen toe geroerd is van dankbaarheid, omdat hij - zo schrijft hij in zijn dagboek - met zijn paard mag waden in het bloed van de verslagen ongelovigen! Hoe is het mogelijk, vroeg ik me af.

En het houdt maar niet op: dat in naam van God, die alles in liefde heeft geschapen, zoveel mensen worden vernederd, weggeduwd, gedood - mensen nog wel die zich argeloos aan die liefde hebben toevertrouwd. Wat een niets ontziend geweld, onbeschaamde winzucht, brute geldingsdrang. Het is de ergste perversie die denkbaar is; in allerlei vormen, tot op vandaag : ‘Gott mit uns’ op de gespen van barbaarse SS-soldaten, ‘Dit is ons beloofde land’ als leus van kolonisten die hen die er al wonen minachten en verjagen, kerkelijke zegening van de wapens waarmee een vredelievend land wordt aangevallen, ‘God heeft mij uitgekozen’ als strijdkreet van een dictator in wording. Wat komt er niet voorbij aan verdraaiingen!

Verontwaardiging hierover is terecht. Toch heeft het een risico: dat je, voor je er erg in hebt, zelf in de fout gaat. Overtuigingen kunnen zo heilig worden voor mij, dat ze geen tegengeluid dulden. Fanatiek stel ik dan bijvoorbeeld wat de Bijbel wil zeggen gelijk aan wat ík er in lees. Ik kan dan gewoon niet horen dat iemand iets anders erin opmerkt. Er is voor de overtuiging van de ander gewoon geen plaats. Die hoort er niet te zijn. En als het aan mij ligt, dient men zijn geluid zo snel mogelijk uit te zetten. In plaats van mij te laten gezeggen en voortdurend bij te laten sturen wordt mijn godsdienst dan zelfdienst, een bunker waar alles op afketst. Alleen een voltreffer van de harde werkelijkheid kan mij openen, een dreun die een tijdlang mij alle grip uit handen slaat en mij duizelend doet rondtasten.

Iets dergelijks zie ik gebeuren met de magiër Elymas uit het boek Handelingen der apostelen. Onder het mom van joodse religie palmt hij de romeinse consul Sergius Paulus in met zijn toverkunsten en houdt hem af van het goede nieuws dat apostel Paulus verkondigt. Deze zegt Elymas aan wat hem zelf ooit overkomen is, toen hij zo van zijn eigen gelijk overtuigd was dat hij fanatiek de nieuwe beweging rond Jezus van Nazareth wilde vernietigen. Zo’n klap gaf het hem, toen hij de waarheid tegenkwam, dat hij een tijd lang beduusd rondliep.

Zouden wij dit niet af en toe zelf nodig hebben, om uit ons eigen bastion, ons eigen gelijk, te komen?