Het zal niet de eerste keer zijn in de bijbelse verhalen, dat juist rond het uur waarop mensen zich niet in de hitte wagen, een onverwachte ontmoeting plaats vindt. De plek is er wel naar: een put, waar mensen elkaar treffen, bij datgene dat leven nieuwe energie geeft. Op een bijzondere manier ondervond Jacob dit, toen hij bij de put zijn geliefde vond en er nieuw leven opbloeide.
Daar ziet het niet naar uit op het moment dat Jezus, een Jood, een vrouw uit de omgeving ziet aankomen: een Samaritaanse; en het vervolg van het verhaal doet vermoeden dat ook in eigen kring vreemd tegen haar wordt aangekeken: zij leeft na een aantal scheidingen met een man die niet de hare is.
Maar Jezus zoekt eerder het contact dan dat hij het mijdt. Hij neemt niet de voor Joden gebruikelijke omweg om Samaria heen; en hij spreekt haar aan. Meer nog, hij wil van haar gediend zijn: hij vraagt haar hem te drinken te geven. Het is rond het middaguur, het heetst van de dag. Hij acht zich niet te verheven om zijn vermoeidheid en dorst naar verkwikkend water te laten merken.
De reactie van de vrouw op dit ongebruikelijk verzoek is begrijpelijk. Maar die vreemde Jood die zich heeft laten kennen vraagt van de ander hetzelfde te doen: Als je wist wie het je vraagt, dan zou je hem om levend water vragen.“Kun je dan méér dan vader Jacob?”:die tegenwerping lokt hem uit om toe te lichten wat hij zei: water dat in de ontvanger een bron wordt, zodat dorst voor altijd uitblijft.
“Ga je man roepen”, zegt hij als de vrouw er om vraagt. Je kunt dit verstaan als eerbiediging van de omgangscode toen, die een uitwisseling tussen een man en een vrouw alleen verbiedt. Maar het is méér: Hij richt de aandacht van de vrouw op haarzelf; met jouw man laat Jezus haar kijken naar wat in haar leven ontbreekt: iemand met wie zij verbonden is, iemand die er voor haar is. Jezus beaamt dat zij na een aantal scheidingen nog steeds niet de ware gevonden heeft en alleen staat.