De evangelist Johannes verwijst subtiel naar een ouder bijbelverhaal over de profeet Elisa die eveneens gerstebroden ontving en daarmee een grote groep te eten gaf. Dit verhaal stamt weliswaar uit een tijd van hongersnood maar getuigt evenzeer van vertrouwen in een Stem die zegt: “Zij zullen eten én overhouden.”

De Johannesgemeente op het einde van de eerste eeuw, herkent zich in dit Elisa-verhaal. Ook voor hen is de situatie benauwend. Er zijn de littekens van de burgeroorlog (van het jaar 70), de vele verlieservaringen, de onzekerheid en de grote noden. Hoe kunnen ze overleven? Hebben zij nog een toekomst? Waar kunnen ze samenkomen en Pesach vieren, nu de Romeinen hun tempel definitief hebben verwoest?

‘Er is te weinig voor zovelen.’ Dat was de realiteit. Dit was hun argument dat machteloos maakte. Bovendien was dit ook hét sterke argument van de heersende klasse die in overvloed leefde en zich weinig zorgen maakte over de massa die te weinig had.

‘Er is te weinig voor zovelen’, horen we ook vandaag, als het gaat over de noden van vluchtelingen, over mensen in psychische nood, in woonzorgcentra of in ziekenhuizen. Terwijl ondertussen sommige bedrijven buitenproportionele winsten maken en profiteren van de belastingen die gewone mensen wél betalen.

Jezus is niet onder de indruk van dit argument. Hij leeft vanuit een andere logica. Hij laat zich niet ontmoedigen door het tekort. Hij ziet wat mogelijk is. Hij ziet de jongen die geeft wat hij heeft: zijn 5 gerstebroodjes en zijn 2 visjes. Jezus’ erkenning van dit bescheiden gebaar maakt een nieuw begin. Vervolgens roept Jezus niet dat iedereen alleen maar voor zichzelf moet zorgen. Neen, Jezus zet hen in groepen. Hij motiveert hen om te delen en voor elkaar te zorgen. In zulke groepen, in de nabijheid van Jezus valt er uit schaarste te leven. ‘Ik ben gekomen, opdat zij leven zouden bezitten en wel in overvloed’.

Het is deze ontroerende ervaring van solidariteit die de Johannesgemeente kenmerkt. In dit verhaal klinkt de overtuiging dat delen onze overvloed is. Dat wij, samen, in de schaarste en het tekort kunnen staan. En kunnen doen wat mogelijk is: met onze tijd, inzet, aandacht, energie en geld voor wie in nood is. Dat is geen vanzelfsprekende houding. Dat is geen gemakkelijk gebaar. Maar zo toont zich de verrassende logica van het Koninkrijk van God, in mensen die ontvangen, danken, delen, eten én overhouden. Een logica van delen en van overvloed.

'Jezus nam de broden, en na het dankgebed gesproken te hebben, deelde hij ze uit aan allen, en zo ook de vissen, zoveel zij wilden.' Johannes beklemtoont hoezeer Jezus dankt en zichzelf uitdeelt. Het woord danken -eucharistein – klinkt ook wanneer Jezus zijn vriend Lazarus (wat Israël betekent) uit een toestand van dood en verval weer tot leven brengt.

Danken, mensen tot leven roepen en dit bevrijde volk te eten geven: dit is de logica van de Messias.

Daarom noteert Johannes : ‘Pesach is dichtbij.’ Zo plaatst hij Jezus in de sfeer van het pesachfeest: hét feest van bevrijding uit het land van benauwdheid. Jezus belichaamt de nabije God, die tijdens de lange woestijntocht het manna schonk, dag na dag. Manna dat eetbaar blijft als het solidair gedeeld wordt. Jezus belichaamt deze God van overvloed voor de armen. Dit wil de evangelist Johannes ons duidelijk maken. Daarom ook zijn verhaal over het feest van de liefde, in Kana, met water in grote vaten, boordevol gevuld tot aan de rand dat verandert in de beste wijn, voor alle aanwezigen. Een messiaanse maaltijd is een feest van bevrijding en van overvloed.

Wanneer wij wekelijks samenkomen en brood delen stellen wij een gebaar waarmee wij ons oefenen in dat visioen van een messiaanse maaltijd waar brood en liefde is voor allen. Een maatschappelijk gebaar van verzet tegen racisme, extremisme en uitsluiting. Een gebaar van vertrouwen en dankbaarheid : dat er méér dan genoeg is als we delen wat we ontvangen.