Onvolmaaktheden die in het dagelijkse leven voorkomen, staan in contrast met het volmaakte dat eigen is aan het heilige. De priester die omgaat met het heilige voert rituelen uit en om dit op een waardige manier te kunnen doen moet hij zich eerst ritueel reinigen. In het boek Exodus staan voorschriften voor de eerste hogepriester Aäron en zijn zonen: “Wanneer ze dienst gaan doen bij het altaar en de HEER een offer gaan brengen, moeten ze hun handen en hun voeten wassen, anders zullen ze sterven.”
Oorspronkelijk moesten alleen priesters de reinheidsgeboden opvolgen. De farizeeën hadden deze regels uitgebreid tot het ganse volk. Ze wilden hiermee de mensen heiligen. Het was niet direct hun bedoeling het de mensen lastig te maken, maar al die regels konden toch zwaar wegen. Voor de tijdgenoten van Jezus was reinheid een toestand die voortdurend bedreigd werd en die ze daarom angstvallig moesten beschermen.
In het jodendom van de eerste eeuw waren er meerdere stromingen: farizeeën, schriftgeleerden, sadduceeën, essenen, … Er werd dan ook stevig gedebatteerd en Jezus deed graag mee. Hij was al enkele keren in aanvaring gekomen met de farizeeën en schriftgeleerden. Als ze nu opmerkingen maken over ongewassen handen is dat een voortzetting van hun debat over de reinheidsgeboden. Jezus reageert heftig en noemt hen huichelaars. Een huichelaar is iemand die wat hij doet niet echt meent. Dit is niet helemaal het geval met de farizeeën. Ze zijn streng voor zichzelf en willen dat iedereen zich houdt aan hún regels.
In de Naardense Bijbel staat niet huichelaars, maar ‘oordeeloompje’. De vertaler, Pieter Oussoren heeft dit neologisme gesmeed om iemand te karakteriseren die wel degelijk is, maar steeds klaar staat met zijn oordeel. Tegen deze mentaliteit trekt Jezus van leer en Hij citeert Jesaja: “Wat ze onderwijzen zijn voorschriften van mensen.”
Hij gaat nog een stap verder. In de volgende verzen (die niet zijn opgenomen in de voorgeschreven lezing) zegt Jezus dat de farizeeën het gebod van God opzij zetten om hun overlevering in stand te houden, en Hij geeft een kras voorbeeld. De farizeeën moedigen mensen aan om hun bezit als offergave te schenken en zijn daardoor vrijgesteld van hun plicht om hun ouders te ondersteunen. Jezus verwijst naar de Wet van Mozes: “Eer je vader en je moeder.” Dit belangrijke gebod mag niet overwoekerd raken door allerlei regeltjes en achterpoortjes. Jezus voert hier een debat binnen het jodendom over wat reinheid echt is.