Article header background
Terug naar overzicht
Tommy Vandendriessche
image

24ste zondag door het jaar

“Goede daden worden beloond”. Dat is een sympathieke gedachte. Dit principe zit diep verankerd in het religieus bewustzijn door de eeuwen heen en in verschillende culturen. We vinden de gedachte onder andere terug in meerdere psalmen. Maar ook in een volledig seculiere context blijft het idee zijn motiverende aantrekkingskracht behouden.

image

Problematischer wordt het als je dit omkeert. Iemand die tegenslagen te verduren krijgt en lijdt (onder geweld, sociaal isolement, armoede, ziekte, …) moet dan wel, op één of andere manier, iets verkeerd hebben gedaan. In het Bijbelboek Job is dit het onderwerp van een dispuut tussen Job en zijn vrienden.

We leven niet meer in Bijbelse tijden maar ook in een volledig seculiere context blijft de gedachte sluimerend voortleven. Ik maakte het persoonlijk mee. Toen een geliefde naaste van mij ziek werd en snel overleed door (zoals ik het zie) blind toeval kreeg ik talloze vragen van kennissen: “Er moet toch érgens een verklaring zijn voor dit vreselijke noodlot? Misschien had een betere preventie dit wel kunnen voorkomen? Of misschien hebben dokters en hulpverleners wel een fout gemaakt?” Het idee dat lijden zonder enige reden mensen kan treffen is blijkbaar erg moeilijk te verdragen. Iets of iemand moet ‘schuld’ hebben.

Ook vandaag de dag, zelfs in ons rijke West-Europa, worden mensen die lijden onder armoede en sociaal isolement vaak geculpabiliseerd. Simpel gezegd: “eigen schuld, dikke bult!” Toch tonen menswetenschappelijke (economische en sociale) inzichten overtuigend aan dat armoede structurele maatschappelijke oorzaken heeft.

De ellenlange discussie die Job heeft met zijn vrienden toont aan dat er, in de redactiegeschiedenis van de Schrift, een lang onderscheidingsproces nodig was om te begrijpen dat ‘lijden’ en ‘schuld’ los staan van elkaar.

In de periode van de Babylonische ballingschap was het lijden van het volk zo verpletterend dat de intuïtie groeide dat God, doorheen dat lijden, toch trouw blijft. Zo ontstond het beeld van de Lijdende Dienaar waarover we vier liederen vinden in Jesaja, waaronder het derde lied dat we vandaag hoorden (eerste lezing).

Christenen herkennen in Jezus deze Lijdende Dienaar. Ook in onze tijd trachten joden en christenen het lijden van de Holocaust in het licht van deze profetie te begrijpen. En nog steeds worden we geconfronteerd met het schuldloze lijden van mensen en hele volken.

Jezus kende deze teksten ongetwijfeld en herkende zich waarschijnlijk in de Lijdende Dienaar. De God van Jezus is een God die lijden niet kan voorkomen, maar trouw blijft en de kant kiest van de slachtoffers. Een God die je niet hoeft gunstig te stemmen om beloond te worden: “Barmhartigheid wil ik, geen offers” (Hosea 6,6/ Matteüs 9,13). Deze God is énkel in de Liefde Almachtig te noemen. Dit is een revolutionaire ervaring! Om die reden noemde (de Franse antropoloog en literatuurwetenschapper) René Girard het christendom ooit een vorm van anti-religie.

Het hoeft niet te verbazen dat Petrus en de leerlingen het ondraaglijk vonden dat hun geliefde meester het lijden niet uit de weg wou gaan. Bij iemand blijven die lijdt, is al moeilijk; het is nog moeilijker te begrijpen dat iemand bewust het lijden in de ogen kijkt. De Nederlandse Dominicaan (en Girard-kenner) André Lascaris noemde Jezus daarom “het soevereine slachtoffer” (het is ook de titel van een van zijn boeken). ‘Soeverein’ betekent hier dat Jezus volledig in zijn kracht bleef staan, ‘zonder haat en zonder vrees’, ook in het vooruitzicht van het lijden dat hij tegemoet ging.

Misschien werd het ‘kruis opnemen’ in het verleden te vaak gezien als het geduldig en gelaten dragen van lijden? En misschien werd er te gemakkelijk een positieve draai gegeven aan het lijden? Je kunt ook stellen dat Jezus niet koos voor het lijden, maar voor het Leven, het volle Leven voor allen. Dat betekent: kiezen voor de slachtoffers, aanwezig blijven bij wie lijdt, niemand uitsluiten uit de eigen kring zelfs als dit tegen de haren van machthebbers strijkt, hiervoor het risico durven nemen verkeerd begrepen te worden én de consequenties van deze keuzes aanvaarden.

Wie is Hij toch? Petrus noemt hem de ‘Messias’, de ‘Gezalfde’ (in het Grieks ‘Christos’). Uiteindelijk werd deze titel een eigennaam: Jezus Christus. Dat ontslaat ons niet van de uitdaging zelf een antwoord te geven op de vraag, centraal in het evangelie van Marcus: “En wie ben ik volgens jullie?”

Lucas en Mattheüs portretteren Jezus als een leraar, Johannes als een dichter. In het Marcusevangelie is Jezus niet de leraar maar de ‘voorganger’. Hij gaat, geheel soeverein, een weg, die met stuwende vaart beschreven wordt.

In een lied (op tekst van Huub Oosterhuis) zingen we: “Gij zijt voorbijgegaan, een steekvlam in de nacht. De vonken van uw naam zijn ogen in ons hart (…)”

Fotocredit: iStock /whiteson