In de evangelies ontmoeten we net als vandaag, vele nameloze mensen. Ze worden benoemd en enigszins herleid tot hun handicap: een blinde, een dove, een lamme, een kreupele, een bezetene…. Het zijn anoniem gebleven, geschonden mensen, beschadigde lichamen, ….

Waarom hebben de evangelisten hun namen niet doorgegeven? We hebben er enkel het raden naar. Moet hun anonimiteit nog maar eens duidelijk maken dat het werkelijk mensen zijn zonder belang? Mensen die niet meetellen?

Of is het omdat deze vele namelozen ook tijdlozen zijn en ze in elke tijd en elke landstreek weer andere namen dragen? Ze vullen de wachtlijsten voor psychische hulpverlening, voor een zorgbudget, op zoek naar onderdak, naar asiel, naar een pleeggezin. Vaak zijn ze onzichtbaar. Slechts enkelen zien we vandaag bedelen aan de ingang van warenhuizen en metrostations of op banken in het park een slaapplek zoeken.

Het evangelie van vandaag vertelt ons het verhaal van 2 mensen in nood. Het dochtertje van Jaïrus, de overste van de synagoge. Zij is twaalf jaar oud en ligt op sterven. Haar naam kennen we niet. Haar toestand is precair en de hulpvraag is hoogdringend.

In het Marcusevangelie steekt voortdurend een grote vaart, de verhalen lijken zich naar een dramatisch einde toe te haasten. Maar terwijl Jezus onderweg is naar het meisje, onderbreekt de rasverteller Marcus deze verhaallijn. Hij zorgt als het ware voor een opstopping met veel volk waardoor de spanning wordt opgedreven. Hoe moet dit aflopen?

Een onvoorzien gebeuren onderweg krijgt immers voorrang. En het verhaal van een vrouw die al twaalf jaar ziek is, krijgt ruim de tijd om verteld te worden. Ze heeft geen naam in dit verhaal maar wel een stukje geschiedenis: ze heeft veel doorstaan en alle hulp die ze zocht mocht niet baten. Ze lijdt aan bloedvloeiingen. Het is geen schone ziekte. De bloedingen zijn verbonden met lichaamsgeur, vuil. In de wetten van het Eerste Testament worden ze ‘onrein’ genoemd en volgens deze wetten wordt degene die dit bloed of de kleren van de bloedende vrouw aanraakt, ook onrein. Deze bloedingen gaan niet enkel met alle levenskracht en energie van de vrouw lopen maar brengen haar ook in een jarenlang fysiek en sociaal isolement. Het is haar verboden iemand aan te raken. Het is op straffe van onreinheid ook verboden deze vrouw aan te raken.

Zo begrijpen we haar doodsnood waardoor ze Jezus niet van voren durft te benaderen, maar heimelijk van achteren naar hem toe komt. Ze weet dat ze hem onrein maakt als ze hem aanraakt. En toch doet ze het. Ze baant zich een weg door de menigte en raakt zijn kleren aan. Dat is ongehoord en ongezien.

In dit directe contact tussen lichaam en lichaam, vindt de genezing plaats. Aan haar lichaam ervaart ze dat ze genezen is van de kwaal die haar geselde. Haar krachten vloeien niet meer weg. Dat ene kleine gebaar van aanraken haalt haar uit de gevangenis van ziekte en diepe eenzaamheid. Ze is in wanhoop én geloof gegroeid voorbij haar slachtoffer-zijn. Ze overtreedt de religieuze en sociale voorschriften en vindt genezing.

Voor Marcus eindigt het verhaal hier echter niet. Er volgt nog een omstandige dialoog over wat zonet gebeurd is.

Zijn we vergeten dat we onderweg zijn naar het huis van Jaïrus, naar zijn doodzieke dochtertje?

Jezus heeft aan zijn lichaam ook gevoeld dat er iets gebeurd is. Een kracht heeft hem verlaten en Hij vraagt wie zijn kleren heeft aangeraakt. En dan vertelt de vrouw Hem de hele waarheid. Van haar krijgt Jezus de waarheid te horen, over zichzelf en zijn vermogen te genezen en over zijn lichaam. Een lichaam dat krachten uitzendt die andere lichamen gezond kan maken. En daarmee brengt Jezus zichzelf in gevaar. Want hij gooit de hele orde en logica van het joodse reinheidsdenken door elkaar. De vrouw is genezen. Ook Jezus heeft zich niets van de aanrakingstaboes aangetrokken. De hulpvragende onderweg krijgt voorrang.

En Hij wenst de vrouw vrede, sjaloom.

Na dit lange oponthoud komt het tragische bericht dat het dochtertje van Jaïrus overleden is. Twaalf jaar. Dat is geen willekeurig getal, dat is de herinnering aan de twaalf stammen van Israël. Wordt hier een toespeling op de joodse cultuur gemaakt? Wordt die ook doodverklaard?

Jezus gaat met enkele leerlingen toch verder tot bij het kind. Pakt het bij de hand en zegt: Talita koem. Meisje, ik zeg je, sta op.

Opnieuw die genezende aanraking, dat hele eenvoudige gebaar van handen en woorden die oproepen, aanmoedigen, iemand op haar kracht aanspreken. Een opstandingsverhaal.

In een gebroken wereld vol onheil wordt een weg geopend van leven, voorbij pijn en lijden en dood. Deze nameloze mensen in de evangelies getuigen hiervan.