De Schriftlezingen van vandaag brengen een ander aspect van Maria naar voren. In de lofzang die zij in Lucas (1,39-56) aanheft, zingt zij dat de Heer diegenen uiteendrijft die zich verheven wanen en dat Hij heersers van hun troon stoot, rijken heen stuurt met lege handen, geringen aanzien geeft en hongerigen overlaat met gaven (1,51-53). Maria loopt hier vooruit op de profetische woorden die Jezus zelf in de Zaligsprekingen zegt: ”Gelukkig wie hongeren naar gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden” (Mt 5,6). En zij grijpt terug op het profetische lied van haar voorgangster Hanna: ”De boog van de helden is gebroken en wie wankelen weten zich gesterkt […], wie hongeren zijn verzadigd […]. Hij verheft uit het stof wie berooid is, uit het vuil tilt Hij op wie alles ontbeert.” (1. Sam. 2,4-5.8). In dit koor verschijnt Maria zelf als een profeet die de groten en de machtigen de wacht aanzegt in het licht van het rijk Gods en zijn gerechtigheid.
En daarmee stelt zij ook de vraag waar wijzelf staan: aan de kant van de machthebbers en uitbuiters of aan de kant van de machtelozen, armen, vluchtelingen en rechtelozen, aan alle onschuldige slachtoffers van oorlogen, geweld en onderdrukking? Kunnen wij beamen dat de voorkeur voor hen de enig juiste is? En kunnen wij hen zien als de dragers van het rijk van God? Kiezen wij voor de dood of voor het leven? Het antwoord is duidelijk. In de lezing uit zijn eerste brief aan de Korintiërs (15,20-26) zegt Paulus dat in het rijk van God altijd een keuze voor het leven wordt gemaakt en dat de verrijzenis daarvan de bezegeling is. Daarom durft Paulus zelfs te zeggen dat er in het Godsrijk geen dood meer zal zijn, een totaal andere wereld kortom. Maria’s lied is profetisch, want het is een ode aan ‘deze-wereld- omgekeerd’.