Mensen hebben blijkbaar altijd gezocht naar een verantwoordelijke of naar redenen wanneer iemand getroffen wordt door het ongeluk. Enkele weken geleden kwam iemand mij zeggen: “Heb je het al gehoord van Karel? Een maand geleden hebben ze bij hem onverwacht een onomkeerbare kanker gevonden. Hij is ondertussen al gestorven en begraven. Maar ja, het verwondert mij niet, hij leefde toch een beetje te uitbundig hé”.
De persoon die mij dat vertelde, wilde blijkbaar horen hoe ik zou reageren op wat hij zei. Ik antwoordde: “Mijn papa heeft altijd sober geleefd en hij is, niet oud, aan leukemie gestorven.” De man zweeg en is daar niet op teruggekomen. De opvatting dat ziek zijn en eraan sterven louter het gevolg is van het eigen gedrag, is in onze samenleving vrijwel algemeen geworden. Wij redeneren hierbij uiteindelijk vanuit een soort rechtvaardigheidsgevoel en we drukken dat uit met typische zegswijzen zoals: ‘boontje komt om zijn loontje’. Hier wordt de rechtvaardigheid gezien als een automatisme: wie losbandig leeft, wordt tenslotte ziek, of anders uitgedrukt: als je ziek bent, heb je er zelf schuld aan. Als je dat gelovig gaat bekijken, dan is de stap vlug gezet naar: ‘God beloont het goede en straft het kwade’.
In het evangelie van vandaag wordt ook Jezus met die kwestie geconfronteerd.
Men komt hem vertellen dat vrome Galileeërs tijdens het offeren in de tempel van Jeruzalem door de hardvochtige Pilatus beestachtig vermoord zijn. Hun bloed is vermengd met dat van hun offerdieren, wordt er letterlijk beschreven. Stel je voor: gedood worden tijdens een religieus gebeuren. Dan moet je daar toch zeker een zware zondaar voor zijn. De gesprekspartners van Jezus meenden wel degelijk dat God door deze wrede dood bijzonder zware zonden bestrafte. Hoe groter het ongeluk, hoe zwaarder de zonde wel moet zijn. Zo moet de goddelijke rechtvaardigheid in elkaar steken, dacht men.
Maar Jezus reageert verrassend anders: “Denken jullie nu echt dat deze vermoorde Galileeërs grotere zondaars waren dan alle anderen, omdat ze dat vreselijke lot ondergaan hebben?”, zegt Jezus. En om zijn antwoord kracht bij te zetten, geeft hij zelf nog het voorbeeld van de ingestorte Siloamtoren in Jeruzalem. De slachtoffers van die ramp waren niet schuldiger dan andere inwoners van Jeruzalem. Let wel, Jezus beweert zeker niet dat wij mensen onschuldig zouden zijn, maar hij verzet zich tegen een opvatting die de goddelijke rechtvaardigheid voorstelt als wreed. Als een koel mechanisme van overtreding en straf.