Tegen deze achtergrond moeten we de gelijkenis verstaan die wij horen op zondag Laetare (Latijn voor: ‘Verheug je!’). Deze gelijkenis staat bekend als ‘de parabel van de verloren zoon’. Maar dan is meteen wel de vraag wie van de twee zonen in dit verhaal met recht ‘verloren’ genoemd moet worden…
De parabel die Jezus vertelt, gaat over twee broers, en over hun vader. De gelijkenis ontvouwt zich als een familiedrama in twee bedrijven. In het eerste bedrijf staan de jongste zoon en zijn vader centraal. Zij raken elkaar helemaal kwijt. De jongen vertrekt naar een ver land, vader en zoon verliezen elkaar dus letterlijk uit het oog. We kennen allemaal wel van zulke verhalen over de verwijdering tussen ouders en kinderen. Misschien hebben we zelf wel eens zoiets meegemaakt. Buitengewoon pijnlijk en verdrietig!
Toen de jongen nog thuis woonde, deelde hij in de rijkdom van zijn vader, maar in dat verre land raakt hij aan de bedelstaf. Dus ook in economisch opzicht komen vader en zoon elk aan de andere kant van de streep terecht. De jongen ziet zich zelfs gedwongen om varkens te hoeden. Varkens zijn voor joden taboe, het zijn onreine dieren. Ook in religieus opzicht raken vader en zoon elkaar dus helemaal kwijt.
Laten we er geen doekjes om winden: de jongste zoon bewandelt het verkeerde pad. Hij is inderdaad ‘verloren’. In Bijbelse taal: hij is een zondaar, dat wil zeggen: iemand die is afgedwaald van de weg die naar bevrijding voert. Maar geldt dan: eens een zondaar altijd een zondaar? Kan een zondaar zich ook omkeren van zijn weg, kan zo iemand zich bekeren? Staan we hem of haar dat toe? En: is er heling mogelijk voor de fouten die wijzelf wellicht hebben begaan – want wijzelf zijn toch ook niet zonder zonden?