Terwijl Petrus zijn netten aan het schoonspoelen is, is daar ook Jezus, en met hem een hele menigte mensen die hem willen horen spreken. En het is uitgerekend Petrus op wie Jezus afstapt: “Petrus het is veel te druk, en het wordt een gedrang; wil jij me met jouw bootje een stukje het water opvaren: dan kan ik de mensen vandaar toespreken.” Ik kan me zo voorstellen dat Petrus er niet veel zin in had, te veel bezig met zijn zichzelf en zijn eigen teleurstelling om open te staan voor een verzoek van iemand anders. Maar hij stapt over zijn tegenzin heen, vaart Jezus een klein stukje het water op en luistert naar Hem terwijl Hij de mensen toespreekt. En als Jezus uitgesproken is, richt Hij zich nog een keer tot Petrus: “Vaar nog eens naar het diepe, en gooi daar je netten uit”.
Je snapt dat Petrus aarzelt: “We hebben het al geprobeerd en dat werd niks; de nacht, de tijd om te vissen is voorbij, en bovendien: wat weet de zoon van een timmerman, een landrot, nou van vissen? En om nou de netten weer vuil te maken… Maar als jij het zegt, zal ik ze weer uitwerpen.”
Ik hoor het Petrus zeggen, en ik denk: Dit is jouw grote geloofsbelijdenis, Petrus. Daar sta je, een man met lege handen. Alles lijkt mislukt, in ieder geval toch voor vandaag, met de scepsis in je lijf en het cynisme in je hart. En ik kijk om me heen, en ik zie zo veel mensen die er ook zo bij staan in hun bootje: zonder vertrouwen en terneergeslagen. En ik ken het van mezelf, die momenten waarop alles mislukt lijkt, dat ongeloof.
En toch waagt Petrus het erop, ook al gelooft hij er misschien in zijn hart niets van, hij gaat opnieuw naar het diepe. Het is puur geloof, wat Petrus daar doet: in de duisternis, als je niets ziet, er niks van snapt, er toch op vertrouwen. En dan gebeurt het wonder: de netten zitten overvol, zulke kanjers, en zo veel dat ze er twee boten tot aan de rand mee vullen.