Nu is God verheerlijkt in de Mensenzoon. Hij heeft zichtbaar gemaakt wie God eigenlijk is: niet een gewicht dat op anderen drukt en hen tot gedienstigen maakt, maar eerder een dienende liefde die afstand doet van alle vertoon, om dicht bij zwakke mensen te zijn en hén overeind te doen komen. Hij wil zijn kracht en zijn levensvreugde niet voor zichzelf houden maar delen met ons.
Als aanschouwelijke inleiding heeft Hij de voeten gewassen van zijn leerlingen. Waar de potentaten van die tijd onderworpen volken gebruikten als ‘voetsteun’ - door hun voeten te zetten op een voetbank waarop deze waren afgebeeld - , doet Hij zijn leerlingen verkwikt opstaan en zet Hij hén fris op hun voeten, door deze te wassen, nadat hij zijn bovenkleed – zijn waardigheid – heeft afgelegd.
Waar in de oude Schriften al stond te lezen dat Gods grootheid bestaat in zijn ontferming, heeft de Mensenzoon Jezus dit tot het uiterste laten zien. Hij zal aan het eind van zijn afscheidswoord bidden: ‘Ik heb uw naam verheerlijkt’- de naam die God meedeelde aan Mozes bij de brandende doornenstruik: ‘Ik zal er zijn, Ik daal naar jullie hulpgeroep af, ik trek met jullie op.’
Daarom zal ook het omgekeerde gebeuren: dat God Jezus zal verheerlijken.
De Eeuwige zal namelijk aan de dag laten komen, welke kracht er schuilt in de liefde die zich in Jezus kwetsbaar aan ons geeft en dicht aan onze huid komt: Gods aandrift zelf die in ons wil doordringen en vat op ons krijgen. Het is een kracht waardoor wij elkaar op een nieuwe wijze lief kunnen hebben: ‘zoals ik jullie heb liefgehad’, met meer liefde dan mensen van elkaar gewoon zijn. Het gaat om een ‘nieuw gebod’: een nalatenschap die tegelijk een opdracht is.
De liefde van de Heer wil vlees en bloed worden in mensen: ons aandrijven om onszelf ook zo in te zetten voor elkaar.