In de Vlakterede van Lucas vallen de verschillen op met de Bergrede van Mattheus. Bij Lucas zit Jezus niet op een berg ver boven de mensen, maar in de vlakte, vlak naast en tussen de mensen. Bij Mattheus spreekt Jezus over de mensen en situeert zijn zaligsprekingen in de toekomst. Bij Lucas spreekt Jezus de mensen, die daar nu bij hem zitten, rechtstreeks aan.
We kunnen ons hen wel enigszins voorstellen: mensen in lompen, mensen die in holen en spelonken leven, mensen die honger lijden, alleenstaande vrouwen met kinderen, weduwen, kreupele mensen, mensen bedekt met zweren…mensen die door de elite als onrein zijn uitgestoten uit hun samenleving.
En wat zegt Jezus tegen hen? Hij prijst hen gelukkig! Wat een paradox. Die mensen die niet meetellen, die in ellende leven, dat kan iedereen toch goed zien, die prijst hij gelukkig.
“Gelukkig zijn jullie die arm zijn, want voor jullie is het koninkrijk van God.” Hij zegt het vervolgens nog wat sterker: “Gelukkig jullie die nu honger lijden, want je zult verzadigd worden.” Hij prijst de mensen gelukkig die daar voor hem zitten en die dag nauwelijks iets hebben gegeten. Hij ziet hun treurige situatie, hun bedroefde ogen. En ook daarin prijst hij hen gelukkig. “Gelukkig wie nu huilt, want je zult lachen.”
Het vertrouwen van die mensen in Jezus die dat durft en mag zeggen, moet groot zijn. Ze voelen dat Hij voor hen een nieuwe werkelijkheid opent. Ze tellen mee voor Hem. Hij benadert hen niet uit de hoogte en gaat naar hen toe. Hij raakt hen aan en laat zich aanraken door hen die door de elite en vele anderen worden vermeden als onreine wezens. Als Hij zegt dat het koninkrijk van God nu is aangebroken, begrijpen ze misschien niet wat Hij precies bedoelt, maar ze voelen het als ze in zijn nabijheid zijn.
Lucas gaat nog verder in op de ongelijkheid,
door het te hebben over de mensen uit de elite, over de rijken. Ze zullen de verstotenen kwalijk nemen dat ze Jezus volgen en in zijn Blijde Boodschap geloven. De machthebbers beleven het als ondermijning van hun macht en zullen alles doen om daar tegenin te gaan. Ook daarin prijst Jezus de vervolgden gelukkig:” Gelukkig zijn jullie wanneer mensen jullie omwille van de Mensenzoon haten en buitensluiten en je naam door het slijk halen.”
En dan richt Hij zich rechtstreeks tot die Rijken, tot hen die de ongelijkheid veroorzaken en in stand houden. Ze bekommeren zich niet om de mensen in armoede, nochtans is dat de wil van God. “Maar wee jullie die rijk zijn, jullie hebben je deel al gehad.” In plaats van te doen wat God wil, willen ze macht en aanzien onder elkaar. Zij zullen de vreugde van de Blijde Boodschap missen. “Wee jullie die nu lachen, want je zult treuren en huilen.” Het resultaat van hun onmenselijkheid zullen ze voelen in de toekomst.