Het heeft misschien iets vervreemdend dat nu we net met Pinksteren de Paastijd hebben afgesloten alweer weer terug zijn bij dat bijzondere moment, vlak vóór Pasen, Witte Donderdag. De avond voor zijn sterven houdt Jezus maaltijd met zijn leerlingen. Hij eet en drinkt met ze, voor de laatste keer. Hij deelt brood en wijn met hen. Het brood dat Jezus breekt duidt hij als zijn lichaam, de beker met wijn als verwijzend naar zijn bloed. Beide tekens het lichaam en zijn bloed verwijzen naar Jezus die zijn leven zal geven op het kruis. Doorheen het evangelie heeft Jezus al gezinspeeld op wat hem te wachten staat. Zijn lijden en dood heeft hij diverse keren aangekondigd, maar slechts met woorden, hij doet het nu ook met de tekenen van brood en wijn, zijn lichaam en bloed. We vieren dat met Witte Donderdag en nu weer: is dat niet dubbelop?
Een beetje wel misschien, maar toch hebben beide dagen een ander en eigen karakter. Met de plechtigheden van Witte Donderdag beginnen we het Paastriduüm, het lijden, de dood en verrijzenis van de Heer staan centraal. We gedenken dat Jezus met het laatste avondmaal de eucharistie instelde. Op Sacramentsdag, dat we vandaag vieren, staat toch vooral de werkelijke aanwezigheid van Christus in het sacrament van de eucharistie centraal.