Article header background
Terug naar overzicht
Tommy Vandendriessche
image

Tiende zondag door het jaar

“Je hebt een heel dorp nodig om een kind op te voeden.” is een bekende uitspraak. En wat geldt voor het opvoeden van een kind geldt voor iedereen: je hebt een heel dragend netwerk nodig om écht te kunnen leven. Plaatsen waar je mag zijn wie je bent, waar je je niet groter of kleiner hoeft te maken. Zo’n netwerken noem ik ‘mijn ruimere familie’. Zij vormen een onzichtbaar weefsel boven de afgrond gespannen. Hopelijk kunnen onze geloofsgemeenschappen mee zo’n weefsel vormen. Ik wens iedereen zo’n ruimere familie toe.

Bij het horen van de evangelietekst van vandaag kun je toch wat schrikken over het beeld dat je krijgt van de familie gebaseerd op bloedbanden. Jezus’ verwanten trokken erop uit om hem, desnoods onder dwang, mee te nemen. Want volgens hen had hij zijn verstand verloren. Jezus reageert. Het lijkt alsof hij afstand neemt van zijn familie. Mijn persoonlijke ervaring met familie is gelukkig minder conflictueus.

Wat moeten we met deze Bijbeltekst? De Bijbel is een boek vol contrasterende beelden. In het Eerste Testament lezen we toch ook: “Eer je vader en je moeder.” (Exodus 20, 12/ Dt. 5,16)?

Is Jezus’ uitspraak dan een voorbeeld van typische Oosterse vertelkunst, met zin voor overdrijving? Ja, wellicht. Al kan ik zo enkele gespreksonderwerpen voorstellen waarmee je de sfeer aan menig (familie)-feesttafel kunt verstoren. Onderwerpen als kinderen, huis of werk geven aanleiding tot gemoedelijke gesprekken. ‘Geloofsovertuiging’ ... dat ligt al iets delicater misschien? Begin toch maar beter niet over de Grote Dromen, het visioen van een nieuwe aarde waar brood en recht en waardigheid is voor allen. Een oprechte geloofsovertuiging kan je vervreemden van degenen waarmee je door bloedbanden bent verbonden. Maar dat is niet noodzakelijkerwijs zo. In de evangelietekst worden die bloedbanden op zijn minst gerelativeerd. En hiermee is bevrijding uit (eventueel) verstikkende relaties mogelijk.

Toch is het mogelijk dat dit verhaal over Jezus’ familie ook verwijst naar een realiteit binnen de geloofsgemeenschap. De tekst uit het Marcusevangelie zegt dan iets over de historische Jezus, maar ook over de actuele situatie (ruim dertig jaar na Jezus’ dood). Het Tweede Testament bevat meerdere sporen van conflicten binnen de Jezusbeweging.

Marcus verwerkte in het verhaal van Jezus en zijn familie een twistgesprek met schriftgeleerden. De evangelietekst kan je dan opvatten als een oproep om elkaar niet te demoniseren. Ook vandaag staan we bloot aan het gevaar te demoniseren, door aan eigen voorstellingen van God en Jezus vast te houden in plaats van ons door God aan het twijfelen te laten brengen.

Bij Bijbellezing blijft het me verbazen dat teksten nooit helemaal ideologisch gezuiverd werden. Over de eerste geloofsgemeenschappen lees je enerzijds zeer idyllische teksten. In Handelingen bijvoorbeeld: “Ze hadden alles gemeenschappelijk en niemand leed gebrek”. Maar evengoed is sprake van bittere conflicten. Lees bijvoorbeeld het verhaal over Ananias en Saffira (Handelingen 5, 1-11), een verhaal van corruptie en bedrog.





“Wij zijn géén goden. We zijn ook géén demonen. We zijn, zo zegt het lied, op weg naar een menselijk bestaan, elkaar tot zegen.”

Uiteraard bestaat deze spanning tussen droom en realiteit ook in onze huidige geloofsgemeenschappen. Hierbij is het een valkuil om droom en realiteit als afzonderlijke werkelijkheden te beschouwen.

In een lied zingen we:
(...) Dat ik ben niet meer of minder,
dan een mens, een kind van mensen,
een van velen, een met allen,
groot en nietig, weerloos vrij,
om te zijn elkaar tot zegen,
om te gaan een weg van dagen,

liefdesweg, die ooit zal leiden,
naar een menselijk bestaan.

In dit, bijbels geïnspireerde, lied worden de twee aspecten van de realiteit niet van elkaar los gemaakt. Wij zijn géén goden. We zijn ook géén demonen. We zijn, zo zegt het lied, op weg naar een menselijk bestaan, elkaar tot zegen.

Uit de eerste lezing (Genesis 3) mogen we ook niet de conclusie trekken dat het énkel over verbod en overtreding gaat en dat de mens een soort gevallen engel is. De tussentiteltjes die in sommige bijbeluitgaves en –commentaren zijn geslopen suggereren dat. ‘Erfzonde’ en ‘zondeval’ zijn concepten die slechts aan een deel van de realiteit beantwoorden.

De originaliteit van het Bijbels denkmodel ligt, volgens de Franse exegeet Paul Beauchamp, niet in afzonderlijke fragmenten maar in de samenhang van vijf schakels: gave- thora- overtreding- straf- vergeving. De eerste mens kreeg als gave een tuin met overvloedige waterbevloeiing, vruchten, bomen. Het verbod (Thora) om te eten van de boom heeft niet als bedoeling de mens klein te houden maar om het verlangen te redden. De gave is eerst! Aan de geboden/verboden gaat een liefdesverklaring vooraf. Met het (vaak onverklaarbare, onvatbare) kwaad is deze gave en het verlangen niet te niet gedaan.

In woord en daad heeft Jezus getuigenis afgelegd van deze liefdesverklaring. In de evangelielezing van vandaag hoorden we dat er rond Jezus zoveel volk samenstroomde. Dat is geen volk van moreel volmaakten. Niemand wordt uitgesloten. De ‘milde’ Jezus komt enkel vlijmscherp uit de hoek als mensen hardnekkig en moedwillig blijven vasthangen in de kringloop van elkaar beschuldigen (“het is de schuld van de vrouw, van de slang, van de vreemdeling, van de vijand van het volk ...”). Dat, en ook énkel dat, noemt Jezus lasteren tegen de Heilige Geest. In de kring rond Jezus is er plaats voor iedereen (“todos, todos!”). Enkel het uitsluiten wordt uitgesloten.