In het Johannes evangelie is Jezus aan het einde van zijn leven gekomen. Richtte hij zich tijdens het Laatste Avondmaal zich eerst in een lange toespraak tot zijn leerlingen. Nu richt hij zich in een intens gebed tot God. Je zou verwachten dat Jezus in dit laatste gebed voor zichzelf, voor zijn eigen zielenheil, bidt. Maar nee. Zijn gedachten en gebed gaat uit naar diegenen die Hem volgen, die zijn leerlingen zijn. Zij gaan hem ter harte. Hen beveelt Hij aan in de grenzeloze liefde van God. En daarbij vraagt Hij God om “hen die Gij Mij gegeven hebt” in Gods Naam te behoeden. De Godsnaam die betekent: ‘Ik zal er zijn’’; onvoorwaardelijk, volledig en totaal, een en al Liefde. Vanuit deze Liefde heeft Jezus mensen genezen, doen opstaan en teruggevonden die verloren waren geraakt.

En gaat Jezus nog een stapje verder: “Ik heb hen Uw Woord meegedeeld”. Hier klinkt aan het einde van het Johannes evangelie, het begín van het evangelie mee: “In het begin was het Woord en het woord was bij God en het Woord was God.” De cirkel is rond. In één adem bidt Jezus door: door hen deelgenoot te maken van het Woord van God, heeft Hij het zijn leerlingen niet makkelijk gemaakt: want de wereld heeft hen gehaat. Het klinkt als een botsende paradox: levend vanuit liefde, heb je haat ondervonden. Het laat zien dat onze wereld zó anders is dan God voor ogen heeft! De radicaliteit van Gods liefde, zichtbaar in Jezus Christus, is géén gemakkelijke weg in het leven. Jezus vraagt zijn Vader niet om ons dan maar uit deze wereld te halen. Neen! Hij bidt dat we behoed mogen worden voor het kwaad. Hoe zorgzaam en liefdevol is dat!

Als Jezus op het einde van zijn leven zó voor zijn leerlingen gebeden heeft, als God ons bewaart in en door de kracht van de liefde, dan kunnen wij vanuit die kracht ook elkaar misschien behoeden voor het kwaad. Door naar elkaar om te zien, door elkaar liefdevol aan te spreken; niet gelijk een oordeel ergens over te hebben, maar elkaar een ander perspectief aanbieden. Dat begint, denk ik, met goed luisteren en bij jezelf nagaan of hetgeen je ziet of hoort goed begrijpt. En ook: tussen de regels dóór horen. Horen wat niet gezegd wordt. In de Kerk oefenen we nu al twee jaar met synodale gesprekken, luistergesprekken; om met elkaar na te denken over de toekomst van de Kerk. Het zijn geen gemakkelijke gesprekken. Niet alleen omdat het écht luisteren ons nog niet zo goed afgaat (hoe vaak laat ik de ander niet uitpraten!), maar ook omdat onze meningen zó van elkaar verschillen! Niet alleen in de samenleving, maar ook in de Kerk kunnen we soms hopeloos verdeeld zijn. Dat is niet alleen nu, maar dat was in Jezus’ tijd ook al zo.

Daarom bidt Jezus in zijn allerlaatste gebed zó hartstochtelijk om eenheid en vraagt hij God: “Wijd hen U toe in de waarheid. Uw woord is waarheid”. Het gebed doet een appèl op ons. Het stelt ons voor de taak om een nieuwe manier van spreken, van communiceren te vinden, die onze relaties kan herscheppen. Woorden, gebaren en beelden die niet verhullend of misleidend zijn, mar die in volkomen openheid vertellen wie mijn medemensen en wie ikzelf ben. In alle kwetsbaarheid ons toevertrouwen aan God en aan elkaar is de kracht en de bron van waarheid. En ook al keert lijkt het onmogelijk, blijf – standvastig en tegen de stroom in – geloven dat het anders kan. Daarin worden we bemoedigt door de 1e brief van Johannes: “Vrienden, als God ons zozeer heeft liefgehad, moeten ook wij elkander liefhebben. Nooit heeft iemand God gezien, maar als wij elkaar liefhebben, woont God in ons, en is zijn liefde in ons volmaakt geworden.” Dan zullen we allen één zijn, zoals Jezus één was met de Vader.

Dat het zo moge zijn.