Aan het einde van het kerkelijk jaar krijgen de lezingen in de liturgie vaak een wat apocalyptisch karakter: dat geldt ook voor de lezing van vandaag. Om het preciezer te zeggen: het evangelie van vandaag toont ons niet zo maar een Jezus die de apocalyptische toer op gaat, maar een aanbeveling van Jezus over hoe te leven in apocalyptische tijden.
Die aanbeveling komt op een goed moment.
We leven in een klimaattijdperk, waarin de vraag hoe om te gaan met een klimaat waarin het voor mensen steeds moeilijker wordt om te leven levensgroot op tafel ligt, zo groot dat je er soms wanhopig en moedeloos van kunt worden, met alle neiging tot ontkenning en vluchtgedrag die met die wanhoop meekomt. We leven ook in een tijd waarin de technologische ontwikkelingen sneller gaan dan de samenleving kan bijhouden, met alle angstbeelden die dat oproept van kille technologie die onze levens overneemt en de menselijkheid bedreigt. We leven in een tijd van opkomend neofascisme, van geopolitieke onrust en oorlogsdreiging, van grote vluchtelingenstromen. Wie dat alles op zich in laat werken, kan in een apocalyptische stemming komen. Dan is het goed om juist nu te horen hoe het evangelie hierover spreekt.
Jezus is in gesprek, en het gesprek komt op de tempel in Jeruzalem.
Het was een van de wonderen van de wereld in Jezus’ tijd: een enorm rijk en indrukwekkend gebouw, een van de rijkste plekken in het Romeinse rijk en van groot belang voor het economische leven in de wijde regio. Er werd handel gedreven, de landbouw draaide economisch voor een groot stuk op de offercultus in de tempel, en het was het religieuze centrum van Judea. Zoveel verschillende soorten macht en invloed die bijeenkomen op één plaats: geen wonder dat de tempel mensen fascineerde. Het was ook een omstreden plaats: veel mensen dachten dat de tempel door criminelen geleid werd die vooral op eigen gewin uit waren: wantrouwen jegens politieke en economische leiders is van alle eeuwen. En er waren profetieën die de verwachting uitspraken dat de tempel vernietigd zou worden. Dat was voor de mensen in Jezus’ tijd niet ondenkbaar: het was immers al eens eerder gebeurd. En dus is er een ambivalente fascinatie met de tempel.
Als Jezus ernaar gevraagd wordt, antwoordt hij niet met spectaculaire beelden, maar reageert eerder laconiek: ja, de tempel zal een keer worden neergehaald. De gesprekspartners willen meer weten: wanneer? En wat zullen de tekens zijn waaraan we kunnen zien dat dit gaat gebeuren? Zij zien de tempel als een goddelijk teken, en de vernietiging ervan zou van groot belang zijn voor de verhouding van mensen tot God en de verhoudingen in de samenleving, te vergelijken met een revolutie of de moord op een president in onze tijd.
Jezus gaat niet op deze vragen in, maar antwoordt op een ander niveau. Het gaat hem erom dat we geen knechten worden van onze apocalyptische verbeelding en onze angsten. Hij haalt zijn gesprekspartners weg van de fascinatie met apocalyptiek en met de tempel.